In een tweejarig onderzoek graaft circusartiest Bram De Laere onder het stof van 250 jaar circusgeschiedenis op zoek naar de oerziel van de clown. In deze rubriek brengt hij telkens een Belgische circusclown voor het voetlicht. Deel VI: Patrick Malter.
De familie Malter baatte jarenlang de grootste circussen van Vlaanderen uit en wekt bij velen pure nostalgie op. Tijgers, leeuwen, menselijke kanonskogels, … noem maar op: onder de zeilen van de Malters was alles te zien. De media sprongen dan ook gretig op het faillissement van Circus Rose-Marie Malter eind 2014. Maar Patrick Malter relativeert: “Het overlijden van mijn vader en bezieler van het circus, Jean Gebruers, was een zware klap. We gingen failliet voor we er zelf erg in hadden. Een schuldenberg hebben we er amper aan overgehouden.”
“Ik ben blij dat ik de gouden jaren van het circus heb meegemaakt. Al op mijn vijfde was ik clown in het Tiroler Circus (1960-1972) van mijn grootouders (Gottfried Malter en Anna Promoli, red.). Ik herinner me nog goed dat ik samen met mijn vader de entree ‘Fress Fress’ deed: mijn pa, een geweldige august, ging in de piste iets eten. Maar ik nam de kaas van tussen zijn brood om uiteindelijk met de hele boterham te gaan lopen. Het is een klassieker die je nu ook af en toe ziet opduiken. Als kind moest ik enkel werken tijdens de matineevoorstelling van 15u. Na de voorstelling liep ik naar de kassawagen waar ik van oma mijn gage kreeg, meestal een zak met 25 centiemen. Tijdens de avondvoorstelling, met vooral volwassenen in het publiek, werd ik vervangen door volwassen clowns.
In 1971 begonnen mijn ouders hun eigen zaak: Circus Apollo (de naam zou nog meermaals veranderen n o.m. Circus Rondau en uiteindelijk Circus Rose-Marie Malter, red.). Vanaf dat moment was ik als achtjarige een vaste clown in het gezelschap. We werkten zeven dagen op zeven en deden op 300 dagen wel 250 verschillende plaatsen aan! Telkens zat de tent met duizend plaatsen praktisch vol.
Mijn pa en zijn broer Jos deden de clownsnummers, maar aangezien Jos ook op de kermis werkte kon hij nooit in het weekend optreden. Dan moest ik hem vervangen. Het was moeilijk voor mijn vader om met mij te werken. Vroeger werd er tijdens de clownentrees veel gesproken, maar als kind had ik geen stem die ver genoeg kon dragen voor zo’n grote tent. Ik had altijd last aan mijn stembanden.
Ik heb de stiel vooral van mijn vader geleerd en in de loop der jaren heb ik samengewerkt met lokale grootheden als Benoni Verswijvel en Joop Teuteberg. Vroeger waren de clowns de rode draad van de voorstelling. Tussen elk nummertje zag je er een. Ook als er een artiest te laat was of de lichten vielen uit, zaten we paraat achter het orkest om dat op te vangen. Het gebeurde vaak dat we de piste in gingen zonder te weten welk nummertje we gingen brengen. Al spelende werd duidelijk waar het publiek behoefte aan had.
De entrees waren seizoensgebonden. Zo deden we in de zomer regelmatig de ladderentree. Tijdens deze act moest ik met een emmer water drie keer rond een ladder lopen om er dan over te kruipen. Tegen het einde van de entree waren niet alleen mijn vader en ik kletsnat, ook de spreekstalmeester en iedereen in de loges kreeg water over zich heen. De mensen huilden van het lachen en waren dankbaar voor de verkoeling – het werd wel veertig graden in de tent! Meestal liep het seizoen tot begin november, daarna was er winterstop tot Pasen. Al het transport werd dan opnieuw geschilderd zodat het circus in het voorjaar als nieuw kon vertrekken.
Ik zou morgen zo weer op tournee kunnen vertrekken. Het zou leuk zijn om mijn jongste kinderen te introduceren in het circusleven. James is nu zes jaar en hij schminkt zich elke dag als clown. Hij is in hetzelfde jaar geboren als mijn vader is gestorven. Het lijkt precies of er een stukje van de ziel van mijn vader in James is gekropen. Maar de aantrekkingskracht van het rondreizen met de tent is toch verminderd. Er wordt na de voorstelling niet meer met z’n allen rond het vuur gezeten. En de organisatie van een tournee is er niet eenvoudiger op geworden. Het is algemeen geweten dat de plaatsen nu klein zijn en ver van de dorps- of stadskernen liggen. Elektriciteit en water zijn regelmatig een probleem. Het maken van reclame is ook aan banden gelegd.
Als ik circus wil maken moet het volgens mijn eigen standaard zijn. Ik wil niet overal op moeten besparen, want dan boet je aan kwaliteit in en krijgt het publiek niet wat het verdient. Daarom ben ik mij sinds kort aan het focussen op het stukje grond van onze familie in Moerbeke-Waas. Tijdens de zomer baten we er een soort buitenspeelpark uit. En daarnaast organiseer ik ook nog galashows en verhuren we circustenten. Ik ben zeker nog niet aan mijn pensioen toe. Circus, het zit nu eenmaal in mijn bloed.”
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #63 (juni 2020) // Auteur: Bram De Laere // Foto's: Michiel Devijver en Huis van Alijn
ความคิดเห็น